DMP Osteoporose: Hoe patiënten en praktijken profiteren

Professor Niedhart, wat was de aanleiding voor de ontwikkeling van DMP Osteoporose?
Lange tijd was de zorg ontoereikend. We hadden een hoog fractuurpercentage en enorme vervolgkosten – en toch werd de ziekte niet serieus genoeg genomen. Het programma creëert een gestructureerde basis voor betere zorg.
Wat doet het programma?
Het biedt gestandaardiseerde richtlijnen: risicobeoordeling, diagnostiek, behandeling en follow-up. Het doel is om meer getroffen personen vroegtijdig te identificeren en hen consistent te behandelen.
Hoe reageren collega's?
Verrassend positief. Orthopedisch chirurgen die conservatieve geneeskunde beoefenen, zetten zich hier met name voor in. En ook huisartsen, van wie velen aanvankelijk terughoudend werden geacht, hebben met grote openheid deelgenomen. De deelnamepercentages nemen gestaag toe. In Noordrijn-Westfalen hebben we onlangs een informatiebijeenkomst gehouden met bijna 300 huisartsen – de reacties waren consistent constructief.
Prof. Christopher Niedhart is orthopedisch chirurg, traumachirurg en osteoloog. Als expert voor de Federal Joint Committee (G-BA) was hij betrokken bij de ontwikkeling van het DMP voor osteoporose. Hij is tevens voorzitter van de Orthopedic Society for Osteology (OGO).
© privé
Waarom is de rol van huisartsen zo cruciaal?
Zij zijn vaak het eerste aanspreekpunt – vooral voor oudere patiënten met aspecifieke klachten of na een botbreuk. Veel huisartsenpraktijken zijn al bekend met DMP-structuren, bijvoorbeeld voor diabetes of coronaire hartziekten. Dit maakt de integratie van het nieuwe programma aanzienlijk eenvoudiger.
Daarnaast kunnen huisartsen door hun continue zorg een hoge mate van therapietrouw bevorderen.
Hoeveel documentatie is vereist?
Dit mag niet worden onderschat. Vooral in de eerste kwartalen kost het tijd om de processen op gang te krijgen. Maar als ze eenmaal op gang zijn, profiteer je er op de lange termijn van – ook door gestructureerde feedback op je eigen zorg.
Wat moet er vastgelegd worden? Behandeling, bijwerkingen, nieuwe fracturen, valrisico, bloeddruk. Dat laatste is vrij ongebruikelijk voor orthopedisch chirurgen. Dit zijn duidelijke standaarden die eenvoudig te integreren zijn zodra de processen zijn vastgelegd.
Hoe zit het met de compensatie?
Het is passend voor de inspanning die het kost. Maar het echte voordeel zit in de kwaliteit van de zorg – en in de transparantie van de eigen praktijk.
Veel patiënten met een botbreuk zijn na hun ziekenhuisopname al overleden.
En welke rol speelt sectoroverschrijdende zorg?
Een centrale rol. Veel patiënten met fracturen raken na hun ziekenhuisopname de draad kwijt. Het gestructureerde behandelprogramma is puur poliklinisch, maar er lopen parallelle projecten zoals de Fracture Liaison Service, bijvoorbeeld in München.
Daar identificeren gespecialiseerde verpleegkundigen in het ziekenhuis specifiek patiënten met osteoporosegerelateerde fracturen en coördineren hun nazorg op de polikliniek. Het doel is om vervolgfracturen te voorkomen door middel van vroege diagnose, richtlijngerichte behandeling en gerichte valpreventie.
Wat is er veranderd in uw eigen praktijk?
Niet veel – we werkten al gestandaardiseerd. Maar het programma helpt ons te reflecteren op processen. Het laat bijvoorbeeld zien waar minder valpreventie wordt aanbevolen dan gemiddeld – en stimuleert aanpassingen.
Hoe werkt patiënteneducatie?
Vijf modules van een uur richten zich op beweging, voeding en zelfredzaamheid. Vooral oudere patiënten hebben er enorm veel baat bij als ze beseffen: ik kan iets zelf – en het werkt.
De training is didactisch gestructureerd: vanaf de eerste module worden relevante alledaagse thema's zoals voeding en beweging geïntegreerd om een vroeg leereffect te bereiken. Motivatie door kleine successen is bijzonder belangrijk – bijvoorbeeld door eenvoudige oefeningen die merkbaar succesvoller zijn.
En hoe worden artsen voorbereid op de opleiding?
De trainersopleiding bestaat uit acht uur: vier uur kennisoverdracht en vier uur didactiek. Dit is vaak nieuw terrein, vooral voor orthopedisch chirurgen, omdat zij doorgaans geen groepstrainingen geven.
De didactische modules behandelen hoe je een groep kunt betrekken, hoe je kunt herkennen of deelnemers de lesstof nog volgen en hoe je adequaat kunt reageren wanneer de aandacht verslapt. Het doel is dat de cursisten niet alleen zelfverzekerd zijn over hun onderwerp, maar ook methodisch overtuigend.
Kunnen verpleegkundigen of fysiotherapeuten in de toekomst ook betrokken worden?
Dat zou logisch zijn, maar het is nog niet wettelijk toegestaan. De eerste initiatieven zijn gaande, bijvoorbeeld in zorgcentra of bij doktersassistenten. Ik denk dat er in de toekomst wel wat beweging zal komen op dit gebied.
Hoe zit het met de verdere ontwikkeling?
De actualisering vindt regelmatig plaats door de Federale Paritaire Commissie (G-BA). De herziene versie zal begin volgend jaar in de plenaire vergadering worden behandeld. Openstaande kwesties zoals de opname van extra vakgroepen en de definitie van doelgroepen zullen daar worden besproken.
Zijn er gegevens over de effectiviteit ervan? Het Centraal Instituut voor Wettelijke Zorgverzekeringen (CZV) monitort het programma wetenschappelijk. Er zijn evaluaties van de zorg, bijvoorbeeld op het gebied van valpreventie. Wat ontbreekt, is een echte controlegroep – om ethische redenen. We kunnen patiënten niet bewust uitsluiten.
Een blik op het buitenland: wat doen andere landen beter?
Gestructureerde nazorg bij fracturen. In Engeland heeft elk ziekenhuis bijvoorbeeld een zogenaamde Fracture Liaison Nurse, die ervoor zorgt dat patiënten na een fractuur gerichte osteologische zorg krijgen.
Dit model zorgt voor een aanzienlijke verbetering van de zorg en dient als voorbeeld voor sectoroverschrijdende benaderingen in dit land.
Bedankt voor het interview.
Arzte zeitung