Hajar Bali, de vrolijke rebellen van Algiers

Algerije, jaren 2010. In een land dat gebukt gaat onder een in zichzelf gekeerde politieke macht en zijn olie-inkomsten, sterven jongeren van onmogelijke dromen, verscheurd door de last van traditie en verlangen naar iets anders, maar wat? In Algiers zijn Wafa en Adel smoorverliefd. Op hun zeventiende en twintigste hebben ze geen geld om hun familie te verlaten en te ontsnappen aan de heersende conformiteit, om een minder ellendig leven op te bouwen dan hun beloofd is. Ze zijn rebellen, maar vrolijke rebellen; het leven is hun deel als ze een uitweg vinden. Dus besluiten ze een oud vrouwtje te beroven. En al snel vinden ze een zeldzame edelsteen terug van de markt. "Deze is bovendien mooi," mijmert Wafa, zoals Hajar Bali schrijft. "Comfortabele oorbellen en schoenen. We dachten: ze moet wel rijk zijn." Ze heeft wit haar, een gedistingeerde uitstraling, een beetje zoals een oude Franse vrouw." Ze volgen haar naar haar appartement, knevelen haar, binden haar vast, laten haar bewusteloos achter op bed en vertrekken met een paar miezerige rekeningen.
Alleen is Wafa geen slecht meisje. Verteerd door schuldgevoelens over de mogelijke moord op deze arme vrouw, keert ze met Adel terug naar het appartement. En daar komen de twee tieners oog in oog te staan met de zoon van het slachtoffer, Slim. Een vreemde kerel, eveneens verdwaald, in de veertig. Hij is hoogleraar filosofie aan de universiteit en heeft net ontslag genomen ( "Ik vond er geen plezier meer in om mijn colleges aan idioten te geven").
Libération