FMM Sines: van wereldmuziek tot militante monoloog

De afgelopen tien jaar heb ik met enthousiasme deelgenomen aan het Wereldmuziekfestival in Sines. Ik heb het altijd beschouwd als een zeldzame viering van culturele diversiteit, waar muziek een brug sloeg tussen verschillende volkeren, geschiedenissen en geografieën. Het was een ruimte voor onwaarschijnlijke ontmoetingen, waar de taal van klank de taal van ideologische confrontatie verving. Dit jaar besloot ik voor het eerst het festival te boycotten. Niet omdat ik een hoge dunk van mezelf heb, noch omdat ik geloof dat mijn afwezigheid enige impact zal hebben op de organisatie. Ik deed het simpelweg als een persoonlijk teken van protest, een intiem gebaar van burgerlijke weigering. Ik had het gevoel dat ik niet langer deelnam aan een pluralistisch festival, maar aan een ideologisch besloten evenement, waar muziek de achtergrond werd voor een bepaald politiek wereldbeeld.
Het FMM is steeds meer een podium geworden voor eenkleurige politieke curatie. In plaats van de complexiteit van de stemmen in de wereld te omarmen, lijkt het festival zich nu te richten op het versterken van slechts een paar stemmen, die altijd dezelfde ideologische standpunten delen. De editie van dit jaar was bijzonder onthullend voor deze verschuiving. Een van de meest emblematische momenten was het zogenaamde "debat" over immigratie. De poster van het evenement suggereerde een ruimte voor reflectie, maar de realiteit was anders. Alle deelnemers waren het over vrijwel alles eens, deelden dezelfde politieke uitgangspunten, dezelfde slogans en dezelfde morele uitgangspunten. Er was openlijke steun voor de massale regularisatie van immigranten, het openen van grenzen en een systematische kritiek op de rechtsstaat wanneer deze grenzen of regels oplegt. Onder de deelnemers was een bekende ISCTE-onderzoeker, die regelmatig in de pers verscheen en die opviel door de manier waarop hij fenomenen zoals illegale woningbezettingen relativeert en zelfs romantiseert, de staat voor alles verantwoordelijk stelt en individuen vrijstelt van verantwoordelijkheid voor alles.
Maar in een echt debat moeten ideeën botsen. Er moet ruimte zijn voor respectvolle meningsverschillen, voor een veelheid aan argumenten. Wat daar gebeurde, was het tegenovergestelde: een opeenvolging van monologen die elkaar bevestigden, zonder tegenstrijdigheid, zonder intellectuele spanning, zonder echte openheid voor de ander. Het was een ritueel van wederzijdse bevestiging, geen debat.
Een ander voorbeeld van deze dominante ideologische trend was de tentoonstelling "Balumuka!" van Kiluanji Kia Henda, een Angolese kunstenaar die publiekelijk zijn afkeuring uitsprak over wat hij beschouwt als een poging om "kolonisatie te normaliseren". Henda heeft natuurlijk het recht om zijn mening te uiten. Zijn historische interpretatie is geldig als artistiek en persoonlijk perspectief. Maar het probleem schuilt in het ontbreken van andere interpretaties. Het festival biedt geen ruimte aan andersdenkenden. Er zijn geen Afrikaanse kunstenaars of academici die de positieve erfenis van bepaalde Luso-Afrikaanse culturele erfgoederen willen benadrukken, noch Portugese nakomelingen die een kritische kijk op het kolonialisme verdedigen zonder te vervallen in wraak of eeuwige schuld. Alles komt neer op één enkel verhaal, waarin Portugal de absolute boosdoener is, het verleden een onherstelbare last en het heden het toneel van een voortdurende ideologische strijd.
Nog verontrustender was de sfeer tijdens de concerten. Op verschillende momenten werden politieke leuzen geroepen door georganiseerde groepen, vaak met behulp van megafoons. Zinnen als "Weg met de racistische politie!", "Maak een einde aan de staat Israël!" en "Wij willen geen fascistische politici in ons land!" galmden door het hele Kasteelplein en verstoorden de geest van saamhorigheid die de muziek juist moest bevorderen. Deze gezangen kwamen niet naar voren als spontane uitingen van volkse emoties, maar als berekende interventies ingebed in een strategie van ideologische agitatie. Dit was geen levendig publiek, maar een luidruchtige loopgraaf.
Dit roept een fundamentele vraag op: wat voor soort festival willen we? Eentje dat diversiteit viert, of eentje dat die uitbuit? Eentje dat diverse wereldbeelden omarmt, of eentje dat de bezoekers één eenduidig moreel, politiek en ideologisch verhaal oplegt? Sines verdient een viering van wereldmuziek, geen optreden van cultureel radicalisme vermomd als tolerantie.
En er is een ethische dimensie die niet genegeerd kan worden: het FMM wordt ook gefinancierd met publieke middelen. Het gaat om zo'n € 1,5 miljoen per jaar, grotendeels gedekt door de gemeentelijke begroting. Dit betekent dat het festival van alle burgers is, niet slechts van een ideologische bubbel die zich meester voelt van het culturele landschap. In een context van budgettaire beperkingen, problemen met basisvoorzieningen en legitieme eisen van de lokale bevolking, is het legitiem om je af te vragen of deze investering de burgers dient of slechts het ego en de agenda's van een hypergeïdeologiseerde culturele elite voedt.
Het FMM verenigde ons in zijn oorsprong door muziek. Vandaag de dag begint het ons te verdelen door politiek. Er is nog tijd om de oorspronkelijke geest te hervinden. Maar daarvoor is moed nodig om ware pluraliteit te herontdekken – een die luistert, respecteert en de creatieve spanning tussen verschillende ideeën omarmt. Anders dreigt het festival irrelevant te worden. Of, erger nog, het eigendom te worden van enkelen die weigeren de standpunten van velen te erkennen.
Dit jaar was ik afwezig. Niet uit desinteresse. Integendeel, ik was afwezig omdat ik het belangrijk vind.
observador