In common law-partnerschappen komen overeenkomsten om de economische betrekkingen tussen partners te reguleren vaker voor

Zo heeft het Hooggerechtshof met zijn uitspraak 1324/2025 de geldigheid erkend van de onderhandse overeenkomst die de partners van een feitelijke samenlevingsvorm hebben ondertekend om de aspecten te regelen die betrekking hebben op de voogdij over het minderjarige kind en om de vermogenskwesties op te lossen die zijn ontstaan na het einde van de samenleving; Om het contract uit te leggen, moet het beginsel van het zoeken naar de gemeenschappelijke wil van de contractpartijen worden toegepast. Op grond hiervan wordt het eerste instrument weergegeven door de letterlijke betekenis van de woorden, die vervolgens moet worden getoetst aan de hand van de gehele contractuele context. Met "letterlijke betekenis van de woorden" bedoelen we namelijk de gehele, letterlijke formulering van de contractuele verklaring in al haar onderdelen en in elk woord waaruit zij bestaat, en niet slechts in één onderdeel.
Vervolgens kwam het Hof van Cassatie met beschikking 1879/2025 terug op het onderwerp van de regels voor de interpretatie van overeenkomsten tussen partners. Met deze uitspraak hebben de rechters duidelijk gemaakt dat, om erkenning van de werking van een schulderkenningsbeding in een overeenkomst tussen samenwonenden te verkrijgen, het beding uitdrukkelijk de verplichting tot terugbetaling moet vastleggen. Een privéovereenkomst die enkel de overdracht van geld erkent, is echter niet voldoende.
Verordening 32682/2024, waarbij het Hof van Cassatie tussenkwam inzake de herroepelijkheid van een schenking tussen partners, breidt het toepassingsgebied ervan uit naar de algemene verplichtingen tussen samenwonenden. In het onderzochte geval erkenden de rechters de herroeping van de schenking van een goed , gedaan door de samenwonende partner, wegens ernstige schade (zoals bedoeld in artikel 801 van het Burgerlijk Wetboek), aangezien de vrouw, na het goed te hebben verkregen, een geheime relatie met een ander heeft aangegaan, de schenker uit het huis heeft verwijderd en vervolgens de nieuwe relatie openbaar heeft gemaakt, op een respectloze wijze die de waardigheid van haar ex-partner heeft geschaad. En dat terwijl er tussen de twee ex-partners geen sprake was van een strikte trouw, aangezien ze niet getrouwd waren.
Bovendien, zoals het Hof van Cassatie in zijn arrest 28/2025 heeft aangegeven, worden feitelijke partnerschappen, een wijdverbreid sociaal verschijnsel dat wordt beschermd door artikel 2 van de Grondwet, gekenmerkt door morele en sociale plichten van elke samenwoner ten opzichte van de ander, die kunnen worden gerealiseerd in activiteiten van materiële bijstand en economische bijdrage, niet alleen geleverd tijdens het samenwonen maar ook na het einde ervan . Deze plichten kunnen worden gevormd door de nakoming van een natuurlijke verbintenis (overeenkomstig artikel 2034 van het Burgerlijk Wetboek), indien daarbij tevens aan de vereisten van evenredigheid, spontaneïteit en toereikendheid is voldaan. De band van solidariteit en genegenheid tussen voormalige partners vindt zijn oorsprong in de eerdere feitelijke verbintenis en sluit aan bij de bevestiging van een pluralistische gezinsopvatting. Zodanig zelfs dat de rechters in dit specifieke geval oordeelden dat de bijdrage die ten gunste van de ex-partner was betaald, niet opnieuw kon worden betaald, zelfs niet na het einde van de samenlevingsrelatie, die gekenmerkt werd door een lange reis van samenleven en de geboorte van een kind.
Het Hof van Cassatie herhaalde deze lijn in zijn arrest 11337/2025, waarin werd gesteld dat betalingen van geld die door de ene partner aan de andere worden gedaan tijdens het samenwonen, "verplichtingen vormen die het maatschappelijk geweten noodzakelijk acht in het kader van een geconsolideerde affectieve relatie, die onvermijdelijk vormen van samenwerking en (...) morele en materiële bijstand impliceren". Van ongerechtvaardigde verrijking van een samenwonende is alleen sprake als de voordelen de grenzen van evenredigheid en toereikendheid te boven gaan. In het onderzochte geval werd de bijdrage van de partner in de hypotheek en overige kosten evenredig geacht omdat deze ‘overeenkwam met hetgeen naar verluidt aan huur was uitgegeven’.
ilsole24ore